Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 4 oktober 2022. ECLI:NL:GHSHE:2022:3343; AR-Updates.nl 2022-1137
Waarschijnlijk dat in bodemprocedure door de commissie van beroep wordt geoordeeld dat overplaatsing op grond van de cao rechtsgeldig is vanwege een conflictsituatie tussen haar, de schooldirecteur en het bestuur, aldus het Hof.
Feiten
Per 27 september 1982 is werkneemster in dienst getreden van de rechtsvoorgangster van Stichting Katholiek Onderwijs Drimmelen (hierna: de Stichting). Bij de Stichting is zij werkzaam als leerkracht van groep 6 bij basisschool De Lage Weide te Made. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Primair Onderwijs van toepassing. In de cao is een bepaling opgenomen over de overplaatsing van een werknemer. A is door het bestuur van de Stichting aangesteld als directeur met als opdracht om een visie te ontwikkelen die door het team wordt gedragen, nadat in de afgelopen drie jaar meerdere directiewisselingen hadden plaatsgevonden. Op 31 maart 2022 hebben werkneemster en haar collega een gesprek gehad met de per 1 februari 2022 aangestelde interim-bestuurder C van de Stichting. In dat gesprek hebben zij onder meer aan de orde gesteld dat ongeveer een kwart van leerkrachten al drie jaar stress en onrust ervaart door onervaren directeuren, dat er een probleem is tussen A en het personeel en dat hulp van een mediator nodig is. Op 14 april 2022 heeft er op initiatief van C een gesprek plaatsgevonden tussen werkneemster, A en C waarin werkneemster een breed scala aan problemen heeft aangekaart, met verwijten in de richting van A , maar ook betrekking hebbend op de periode vóór de komst van A. C heeft tijdens dit gesprek van 14 april 2022 gezegd dat A en werkneemster verbinding met elkaar moeten zoeken en dat er maatregelen zouden volgen, wanneer tussen hen levende problemen niet op 20 mei 2022 zouden zijn opgelost. Op 11 mei 2022 heeft een studiemiddag plaatsgevonden waarin een leerkracht aangaf gehoord te hebben dat een gesprek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van klachten over A. Na deze studiemiddag hebben 35 van de 38 teamleden per e-mail hun vertrouwen in A uitgesproken. Bij brief van 17 juni 2022 heeft de Stichting aan werkneemster medegedeeld dat er een voornemen is haar te schorsen op grond van artikel 3.11 van de toepasselijke cao, omdat zij aantoonbaar onjuiste informatie verspreidt en collega’s opzet tegen A. Bij brief van 28 juni 2022 heeft de Stichting aan werkneemster medegedeeld dat het voornemen tot schorsing niet wordt omgezet in een definitieve schorsing, maar dat werkneemster gedwongen wordt overgeplaatst naar andere scholen en de vervangerspool, een en ander op grond van artikel 10.5 van de cao en een in de brief opgenomen belangenafweging. In het bestreden vonnis van 13 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter onder meer de (onvrijwillige) overplaatsing van werkneemster geschorst tot aan het eind van het schooljaar (23 juli 2022) en de Stichting veroordeeld om werkneemster gedurende die periode weer toe te laten tot haar werkzaamheden. Werkneemster heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
Oordeel
Het hof stelt vast dat binnen de rechtsverhouding tussen partijen een beding van kracht is dat de Stichting de bevoegdheid geeft om onder bepaalde, specifiek genoemde, omstandigheden werkneemster over te plaatsen, ook indien zij het daar niet mee eens is. Tot die omstandigheden behoort het genoemde geval waarin sprake is van een conflictsituatie, waarbij overplaatsing noodzakelijk is om tot werkbare verhoudingen te komen. Het hof is op grond van hetgeen partijen in de onderhavige procedure over en weer hebben aangevoerd met betrekking tot de ontwikkeling van de situatie waarin zij nu verkeren voorshands van oordeel dat bepaald niet onaannemelijk is dat de rechter, in een bodemprocedure oordelend over de aangevochten maatregelen, tot de slotsom zal komen dat met name door het optreden van werkneemster een conflictsituatie zoals bedoeld in artikel 10.5 van de cao is ontstaan. Vervolgens dient dan beoordeeld te worden of die conflictsituatie van dien aard is dat overplaatsing noodzakelijk is om tot een werkbare situatie te komen. Voorshands is het hof van oordeel dat in elk geval niet, althans niet voldoende, is gebleken dat een oplossing van de problematiek zonder overplaatsing mogelijk is, te minder nu de door werkneemster ervaren bezwaren kennelijk niet door haar directe collegae worden gedeeld. In een geval als het onderhavige, waarin niet alleen sprake is van meningsverschillen tussen werkneemster en A, maar ook tussen haar en C en (mogelijk) tussen werkneemster en haar directe collegae, is de kans van slagen van een mediation zó klein dat de Stichting in redelijkheid kon en mocht afzien van het inschakelen van een mediator. Het voorgaande voert het hof dan tot het oordeel dat, los van de vraag of zwaarwichtige redenen bestaan als bedoeld in artikel 10.5 van de cao, voorshands in elk geval in sterke mate rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de kantonrechter, oordelend in een bodemprocedure over de gedwongen overplaatsing, zal beslissen dat de Stichting een beroep kan doen op de in artikel 10.5 van de cao genoemde grond voor die overplaatsing. Mede gelet op het zwaarwegend belang van de Stichting dat er rust heerst op haar school en kinderen en hun ouders niet geconfronteerd worden met (sluimerende) conflicten tussen een leerkracht en het bestuur en/of leerkrachten onderling, kon de Stichting in redelijkheid besluiten om werkneemster elders binnen haar organisatie in te zetten. Dat klemmende redenen van persoonlijke aard aan de zijde van werkneemster zich daartegen zouden verzetten, is het hof niet gebleken. De duur van het dienstverband is in dat verband niet voldoende van gewicht. Dat de Commissie Onderwijsgeschillen anders zal oordelen, is naar het oordeel van het hof ook niet voldoende aannemelijk gemaakt.